Duitsland
Duitsland kan in drie belangrijke geografische gebieden worden verdeeld:Elk met hun eigen karakteristieke eigenschappen.
Duitse laagvlakte
In het noorden van Duitsland ligt een laagland, met een licht glooiend landschap. Het Noord-Duitse laagland maakt onderdeel uit van het Oost-Europees laagland, dat zich uitstrekt van de Baltische staten, langs de kusten van Polen en Duitsland tot de noordelijke provincies van Nederland. In het noorden wordt het laagland duidelijk afgegrensd door de Noord- en Oostzeekust. De eilanden die voor deze kust liggen - waaronder Rügen, met 926 km² het grootste eiland van Duitsland - behoren ook tot het laagland. In het zuiden wordt het laagland begrensd door verscheidene middelgebergten.De bodem van het laagland is gevormd tijdens de ijstijden. Dit heeft grote invloed gehad op onder meer de bodemsoorten die in het laagland te vinden zijn. In het noorden ligt een strook vruchtbare leemgronden. Dit gebied is erg geschikt voor de landbouw. Meer in het zuiden bevindt zich een strook van minder vruchtbare zandgronden. Deze strook is deels met heide bedekt (zoals de Lüneburger Heide). Rondom Maagdenburg, tenslotte, ligt een strook met het vruchtbare Löss, die ook in Zuid-Limburg in Nederland te vinden is.
De ijstijden hebben niet alleen effect gehad op de bodemsoorten, maar ook op de vorming van het landschap. De lichte glooiing van het landschap is een gevolg van de stuwing van de ijskap. Daar waar het ijs ophield, zijn kleine heuvelruggen ontstaan. In het Noord-Duitse laagland zijn die onder meer te vinden in Mecklenburg-Vorpommern, net ten zuiden van de Oostzeekust. Dit gebied is rijk aan meren en bossen. Een ander landschappelijk gevolg van de ijstijd zijn de zogenaamde 'oerstroomdalen'. Dit waren vroeger de rivierbeddingen die het smeltwater van de ijskap afvoerden. Nu zijn ze slechts nog zichtbaar als iets lager liggende stroken in het landschap. Ze kunnen wel 20 kilometer breed zijn
Duitse middengebergte
Grofweg tussen de denkbeeldige lijn 'Ruhrgebied - Hannover - Berlijn en de Donau ligt het gebied van het Duitse middelgebergte. Het is een aaneenschakeling van bergformaties, variërend in hoogte van ongeveer 500 meter (zoals het Egge-gebergte bij Bielefeld) tot bijna 1500 meter (het Zwarte Woud). Enkele bekende gebergten in dit gebied zijn de Harz, de Eifel, het Erz-gebergte en het Pfälzerwald.Al deze bergen kennen een eigen ontstaansgeschiedenis en zijn gevormd in verschillende perioden. In het hele middelgebergtegebied hebben rivieren diepe dalen uitgesneden in de bergketens. De Rijn is hiervan het bekendste voorbeeld. Deze van zuid naar noord stromende rivier heeft zich in de overwegend Oost-West liggende bergruggen ingesneden. Hetzelfde geldt voor de Main, de Moezel en de Neckar. De rivierdalen bieden meer beschutting dan de gebieden boven op de bergen, vandaar dat de meeste dorpen en steden in de rivierdalen zijn gebouwd. Daarnaast vinden toeristen het een aantrekkelijk landschap en zijn de hellingen langs de rivier erg geschikt voor wijnbouw.
Alpengebied
Ten zuiden van de Donau gaat het middelgebergte langzaam over in de Alpen. Het grootste deel van het gebied vormt het zogenaamde Alpenvoorland; het overgangsgebied tussen het middelgebergte en de Alpen. Het gedeelte met het hooggebergte (de échte Alpen) is maar klein. Het beslaat slechts een smalle strook aan de grens met Oostenrijk.Het landschap is afwisselend: een bosrijke omgeving met zowel heuvels als veel meren. In het uiterste zuiden van Duitsland, tussen de Bodensee en Salzburg, gaat het Alpenvoorland over in het hooggebergte. De hoogste toppen, de Zugspitze (2962 meter) en de Mädelegabel (2645 meter) vormen direct de grens met Oostenrijk. Dit ontoegankelijke gebied is het dunst bevolkt van heel Duitsland. De Alpen zijn een jonger gebergte dan de middelgebergten in Duitsland. Hierdoor zijn de toppen van de Alpen spitser dan die van bijvoorbeeld in het Zwarte Woud of het Erz-gebergte. De Alpen zijn ontstaan tijdens de Alpine-plooiingsfase, door het op elkaar botsen van het Europese en Afrikaanse continent. In dezelfde periode zijn bijvoorbeeld ook de Pyreneeën ontstaan. In latere fasen is het Alpenlandschap vooral gevormd door erosie. Tijdens de ijstijden was het gebergte bedekt met vele gletsjers, die diepe, U-vormige dalen uit hebben gesneden. Ook zijn in deze perioden grote meren ontstaan, zoals het Meer van Genève en het Bodenmeer.